Absurd verslag over een reis in een gelukkig land met veel zelfmoordneiging..
Wie er gelijk is woont in een gelukkig land
van Jantes’ wet is wil.
Wie niet, die killt
zichzelf het liefst van kant…
(Wet van Jante; Scandinavische gedragscode)
Jacht op de wilde Zweden
De voornaamste reden, dat we in het heden Zweden bereden,
was het verleden van mijn vrouw van goede zeden
die dat graag wou ondanks de kou, die we,
wat we ook deden,
niet vermeden.De kou in de lucht verdween vrij gauw, maar niet die onder de leden van de Zweden,
als we hen moe gestreden tegen wind en regen, behoefte beleden
aan een plek voor de tent achter een hek
bij een schuur van hout of een gebouw dat luwte geven zou,
niet blauw van de kou bij dag en dauw.
Heel gek, een cultureel gebrek, waar zojuist een Zweedse haar woonstede
binnen was getreden,
waar één of vele Volvo-stations tot naast de green waren gereden,
waar de geur van net gesneden gras nog voor het oprapen lag,
de bevreesde Zweden voor vreemde gasten de deur niet open deden.
Het leek een teken aan de wand in een liefleke streek en een land
van twee eeuwen lieve vrede, zonder zondagse gebeden
of boete of berouw of scherpste snede, dat in het Zweedse land en leven
deuren gesloten bleven.
Want een land met zo’n vredig verleden
waar geen vertrouwen wordt gewekt en nauwelijks wordt gegeven
kampt met een nederlaag der rede.
Dan van God los met rasse schreden gott* naart bos, het woud
van trollen en kabout
ers opdat we door een ree de Zweden vergeten zoud
en, de ree die met reden het evenbeeld van God kan vrezen. (*gott = lekker)
‘t Is nooit ver , ’t bos. Met her en der een los en alone gelegen woongelegenheid,
in een comfort-zone met een mega-stone en tulpen, wilgen, regenwulpen, waar wilde Zweden stulpen, heel verlegen..,
die toen het gras te hoog geworden was,
met de husqvarna dus, hun karma van natuurmensen beleden.
Door de week daarentegen wordt in de natuur rondom de steden van Zweden
evenals in Noorwegen zelden in velde of wege
een teken van leven van het blonde Goddelijke evenbeeld verkregen.
De tweede reden dat we Zweden bereden was vanwege de natuur,
het elandleven, de edelherten in de verte van het stuur,
even verlegen als de Zweden en wederom wegens mijn vrouw, die tijdens haar jonge uur
op zonbeschenen stenen een hof van Eden beleefde, dus opnieuw dat Zweeds verleden.
Het buitenleven viel niet tegen, integendeel
ondanks de kou is het land van veel
natuur vergeven.
Rijen uitzonderlijke ijle eiken, fruitbomen die bezwijken
onder bloemen, paarden die bloeiend in een gele weide lijken te staan,
totaan
het gewei van het leidende rendier dat met zijn meiden aan zijn zij
een paar tellen de kijkers bekijkt, alsof de nobelprijs van vrede
tot hem reikt
in plaats van dat quotum van de dood dat um,
met vijf nullen, evenredig over het land verspreid,
boven het edele hoofd dus prijkt.
Dan schiet hij weg, terwijl hij graag een dag vrij van dreiging zou zijn, zonder vrees voor een kogel zou zijn, niet vogelvrij als geen enkele vogel zou zijn en niet voor twee fietsers voor eeuwig gevlogen zou zijn.
Bijna door slaap overmand
in het ingeslapen land,
op het mos
aan de rand
van het bos
verzand,
vraagt de fietser genant
zich af,
zijn gevoel zijn verstand,
wie hij meer liefheeft, de dieren
laf
of de mensen in hun groots verband…,
…en hij verzint
bij de tikkende regen,
terwijl takken en twijgen door de wind
bewegen,
hoe de Elanden gelijk de Zweden rechten verkregen, een zegen,
dat hen door de politie één dag per week
een geweer met munitie bleek
te worden gegeven.
Het volk zonder ambitie
kwam tot leven, het land werd door de exercitie
bruisend
hoewel er op bescheiden schaal
een paar duizend
Zweden fataal
over de kling gingen, en….
… de mooiste in de huizen hingen
van trollen en/of feeën
aan hun wanden vol trofeeën.
Maar wat was dat? Hij zat rechtop, hij kreeg het heet, het angstzweet was hem uitgebroken, er was een Eland opgedoken, die had zijn okselfris geroken, ritste de dichte tent heel zachtjes, opent de jacht, behaarde poten met dubbelloops naar binnen gestoken, een wrede soap dat het zo wrang moet lopen, ‘nee, schiet me niet dood, ik heb berouw, ik was gewoon aant zinsbegoochelen. ……’.
‘Wat ben je warm, mijn hartendief, mijn fietsenlief’, dat zei zijn vrouw,
misschien wat flauw, maar wegens de kou
kwam ze lekker tegen ‘m aangekropen.
Eenmaal klaarwakker
was het juist fijn dat we naar het bos bij de akker
waren gereden, want ik ben niet als de Zweden,
zoals ik ben is er geen tweede,
omdat ik mijn leven
anders kan
besteden dan de overleden
Andersson
beneden gezet bij familieleden.
Had Andersson dan niet geleden
onder het benepen leven
volgens Jantes ouderwetse wet?
De medemens vermeden,
zonder klet
sen even
met
twee van
die Hollandse
passanten
langs zijn hek,
door Franse
joie de vivre nooit besmet?
Of had ook hij ooit als een neurd
tijden zitten pezen op een absurd
gerijm in weze,
waarvan te vrezen,
dat geen hond het ooit zou lezen…?
Als altijd zeer origineel
Dit zweedse reisverheel
Heel bijzonder Alexander. Met mooie foto’s en een ,voor mij weer 3x gelezen verhaal, duidelijk overzicht van jullie ervaringen. En je dichtvorm heeft Vondel uit de dood doen herrijzen.
Groetjes papa Jean.
Met plezier gelezen!
Zomerse groet,
Prachtig! x